De Utrechtse Grachten
De Oudegracht is de bekendste gracht in de Nederlandse stad Utrecht. De ongeveer twee kilometer lange gracht is te beschouwen als het verbindingsstuk tussen de Kromme Rijn en de Vecht en doorsnijdt de gehele binnenstad van zuid naar noord. Eeuwenlang is zij de hoofdader van de stad geweest. Het systeem van werven en werfkelders van de Utrechtse Oude- en Nieuwegracht is op deze schaal uniek in de wereld.
In de Romeinse Tijd en in de vroege middeleeuwen lag Utrecht bij de plek waar de Vecht zich afsplitste van toenmalige hoofdtak van de Rijn, de huidige Kromme Rijn en Oude Rijn. Deze rivieren werden steeds slechter bevaarbaar en werden daarom geleidelijk vervangen door een stelsel van kanalen waarvan de huidige Oudegracht een onderdeel is.
Waarschijnlijk volgt het gedeelte van de Oudegracht tussen de Stadhuisbrug en de Bakkersbrug de loop van de oude Rijntak. Het gedeelte tussen de Gaardbrug en de Stadhuisbrug werd mogelijk al vroeg gegraven als deel van de omgrachting van het voormalig Utrechtse Castellum dat in de middeleeuwen was omgevormd tot de bisschoppelijke burcht. De eerste brug over de Oudegracht was de Maartensbrug die toen nog de Borchbrug heette. Deze brug vormde de enige toegang tot de burcht en verbond die met aan de westzijde ervan gelegen handelswijk Stathe.
Werven
Bij het graven van de grachten werd de afgegraven grond gebruikt om de oevers op te hogen. Op deze manier werd het overstromingsgevaar verkleind. Op de hoge oevers kwam een weg te liggen met daarachter de huizen van kooplieden. Aanvankelijk liepen de oevers schuin af naar het water, maar al in de tweede helft van de twaalfde eeuw kwam men op het idee om tunnels te graven vanaf de aanlegplaatsen aan het water naar de kelders onder de huizen op de oevers.
Door het bouwen van sluizen met name de Weerdsluis, kreeg men in 1275 de Oudegracht onder controle. Daardoor kreeg het waterpeil een constant laag niveau (waarbij de Weerdsluis diende om het niveau niet té laag te laten worden) en werden de opslagkelders van de woningen op grote schaal onder de straten naar de gracht doorgetrokken. Vóór deze kelders werden nieuwe kaden aangelegd. Zo zijn de typische werven en werfkelders ontstaan. Toen het proces in de vijftiende eeuw was voltooid was een twee kilometer lange haven met dubbele kade ontstaan, eeuwenlang de levensader van de stad Utrecht.
Om met paarden op de werven te kunnen komen werden de wedden aangelegd, een soort gangen die van het straatniveau naar de werven afliepen.
Onderaan het wed op de Ganzenmarkt werd in 1402 de stadkraan gebouwd. Het was een hijsconstructie waarmee goederen van de boten op de werf getakeld werden. Ter hoogte van de stadskraan bevond zich de stadswaag in het huis Keyzerrijk, waar de goederen vervolgens gewogen werden. De gietijzeren beelden (die kariathiden heten) van de naburige Winkel van Sinkel betekenden het einde van de stadskraan, want deze begaf het bij het lossen. Deze vier beelden kwamen uit Engeland, en werden liefkozend door de mensen "de Britse hoeren" genoemd. De omtrek van de verdwenen kraan is op de werf aangegeven.
Tussen 1175 en 1500 lieten (voormalige) ministerialen rijk geworden patriciers en edelen aan de Oudegracht grote stenen huizen bouwen die weerbaar waren of leken, ook wel stadskastelen genoemd. Van deze huizen heeft Oudaen (Oudegracht 99) het best zijn middeleeuwse voorkomen bewaard.